Mount Fuji kent geen genade…

De maan verschuilt zich achter een gordijn van akelige donkere wolken terwijl een lint van verlichte klimmers zich door de gitzwarte nacht over een moeilijke begaanbaar pad naar boven probeert te banen. Het is midden in de nacht, een uur of twee, maar langs flanken van de Fuji-vulkaan beproeven duizenden klimfanaten hun geluk om ’s nachts de top van deze Japanse reus te bereiken. De berg is tien maanden van het jaar gesloten voor klimmers en wandelaars wegens de sneeuw die de weinige paden naar boven onbegaanbaar en gevaarlijk maken. Juli en augustus zijn de maanden wanneer de hoogste berg van Japan zich gastvrij opstelt. Alhoewel, ook nu is voorbereiding en respect tonen voor de berg een noodzaak. Een beklimming is geen makkelijk karwei, zo ondervonden wij, op een kille augustusnacht.

‘Oh come on, look at that line!’, roept de Amerikaanse klimmer recht achter ons als hij aansluit in de lange rij die er staat, aan het begin van het pad van de Fuji-berg. Jeffrey en ik delen zijn gedachte. De rij met voornamelijk Japanse klimmers ziet er lang uit, en er lijkt geen schot in de zaak te zitten. ‘Laten we inhalen, anders zijn we nooit binnen vijf uur boven’, zeg ik ongeduldig kijkend op mijn horloge dat elf uur ’s avonds aangeeft. Ons doel is om voor vier uur ’s nachts boven te zijn om de zonsopkomst vanaf een indrukwekkende plek te aanschouwen. Met een lange rij, veelal vijftigplussers, voor ons zou dat plannetje wel eens in het water kunnen vallen denken we hardop. Jeffrey ziet aan de zijkant van het pad een gaatje. Nou is het pad zelf al geen pad meer te noemen, de zijkant daarvan is een pure marteling voor de ledematen, ondervinden we als we ons als aapjes langs de wachtende stoet hijsen.

De twee Amerikanen, die even daarvoor net als ons ongeduldig achter de wachtende polonaise van Japanse klimmers stonden, volgen ons voorbeeld. Het zal er heldhaftig uitgezien hebben, vier Westerse klimgeitjes die over de haast onbegaanbare en steile rotswanden langs alle verbaasde Japanners klauterden alsof ons leven ervan afhing.
‘Much better, right?’, roep ik naar de Amerikaan achter mij. ‘Hell yea, we’re in the fastline!’, roept hij zwaar ademend naar boven.

Nadat we een groot deel van de rij hebben ingehaald, en al enkele uren op de berg hebben doorgebracht, gunnen we onszelf wat rust en nuttigen wat water en brood dat we in onze rugzak mee hebben genomen. Naast wat proviand bestaat onze uitrusting uit wandelsokken, een trui, een regenjack, een col, handschoenen en niet te vergeten een koplampje. Deze stukken uitrusting zijn voor vertrek uit Nederland al bij elkaar geraapt. Een goede voorbereiding is het halve werk.

Naarmate de nacht vordert en we langzaam maar zeker dichter bij de top komen wordt het steeds kouder en duisterder. We zitten inmiddels boven het wolkendek en de handschoenen, trui, col en regenjack zitten goed om ons vege lijfje gepakt. Terwijl we steeds rijen van treuzelende Japanners inhalen beginnen we ons plots dizzy en laveloos te voelen.

‘Het zal de vermoeidheid wel zijn’, zeg ik terwijl ik tollend op mijn benen sta. Ik heb moeite om me op de steile wand staande te houden, en moet me steeds vaker met zowel handen als voeten naar boven zien te krijgen.
Naast de duizeligheid komen ook hoofdpijn en buikpijn zich bij de klachtenlijst voegen.

Het klimmen is al een paar uur geen pretje. We halen steeds minder wandelaars in, en besluiten uiteindelijk om maar gewoon in de rij te gaan staan richting top. Bij elk mogelijk stuk waar we kunnen rusten, stoppen we even. We gebruiken onze rugtas als kussen en sluiten de ogen voor enkele minuten, in de hoop dat we ons beter gaan voelen.

De rustpauzes ten spijt, het akelige gevoel blijft ons tegenwerken. De top lijkt steeds langer en verder van ons verwijderd als we naar boven kijken. De laatste loodjes wegen het zwaarst wordt vaak gezegd; geloof me, daar is op Mount Fuji geen woord aan gelogen.

We ploeteren verder in een slakkentempo, hopende dat de top snel in ons blikveld zal opdoemen. We passeren Kawaguchiko 8,5th station, een berghut waar klimmers kunnen rusten. We besluiten direct door te gaan. Niet veel later lopen we onder een traditionele Japanse poort door, bewaakt door een leeuwenbeeld aan beide zijdes.

Dan, omstreeks kwart voor vier bereiken we al puffend en hijgend de top. Het wemelt er van de wandelaars, die vlak voor ons het hoogste punt bereikt hebben. Na enkele minuten richt iedereen zich op de horizon. De zon begint haar eerste stralen op de aarde te werpen. Het is een magnifiek schouwspel als de zon zich door het wolkendek vecht.

Na enkele foto’s te hebben genomen besluiten we ons weer naar de voet van de berg af te laten dalen. De duizeligheid en misselijkheid is nog in alle hevigheid aanwezig terwijl we via hetzelfde pad naar beneden klimmen. Een slechte keuze komen we al snel achter. Even verderop ligt het pad voor de afdaling, die er een stuk aangenamer uitziet.

Na enkele ongemakkelijke kilometers, waarbij we omhoogkomende klimmers moeten ontwijken, bereiken we de juiste afdaalroute. Ik heb inmiddels afscheid genomen van de lichaamelijke ongemakken en dwarrel vermoeid maar voldaan langs de zig-zaggende-route naar beneden. Jeffrey heeft minder geluk, en geeft om de zoveel meter over.

‘Ik heb wat geels uitgekotst, ik ben niet misselijk meer’, zegt hij lachend. De afdaling gaat met een weer fitte Jeffrey sneller dan eerst en we bereiken na vele uren afdalen de voet van de berg. Daar wacht een gigantische stortbui ons op.
De poncho in onze rugtas redt ons vermoeide lichaampje van de verdrinkingsdood en we stappen uitgeput de bus naar Tokio in.

Terwijl we meer dood dan levend in de busstoel hangen komen we tot de conclusie dat we hoogteziekte hebben opgelopen. De oorzaak: te snel klimmen. Mount Fuji kent geen genade, zelfs niet voor twee goed voobereide sherpa’s uit de Lage Landen.